biografie ◄   boeken ◄   filographie ◄   scènes ◄   lezingen ◄   pers ◄  

 

 

Het kruitvat nationalisme

De mythe van nationale kenmerken
Sinds de 90er jaren van de vorige eeuw is in Europa een verhevigd nationalisme te bespeuren, een tendens de eigen groep, het eigen land, als bijzonder te beschouwen en te onderscheiden van de rest. Het ineenstorten van de macht van de Rusland en Servië over andere volkeren, had de vorming van tal van nieuwe nationale staten tot gevolg. Bevolkingsgroepen die decennialang gedwongen onder de macht van deze volken hadden moeten functioneren, zagen de kans zich hiervan los te maken en onafhankelijke nationale staten op te richten. Naast nieuw statenvorming uit zich toenemend nationalisme in West-Europa sinds het einde van de vorige eeuw in een nieuwe golf van haat tegen buitenlanders afkomstig van armere landen, in de verdediging van de ‘christelijke’ tegenover de ‘islamitische’ waarden en in afwijzen van de Europese Grondwet. Deze ontwikkelingen geven aanleiding tot nader overdenken wat de kenmerken van nationalisme zijn, waarin het zijn wortels heeft, waarom nationalisme plaatsvindt en of het een vruchtbare ontwikkeling is of dat er andere, constructievere perspectieven aan te wijzen zijn.
Met het begrip nationalisme hangt nauw samen het begrip natie, nationalistische bewegingen en sentimenten richten zich immers op een bepaalde groep met veronderstelde gemeenschappelijke ken-merken, de natie. Er is geen vaste, eenduidige definitie van wat een natie is. De term natie stamt van het latijnse natio, wat geboren worden, afstamming, plaats van herkomst, volksstam, volk kan betekenen, maar ook klasse van aristocraten, filosofenschool, soort mensen met gemeenschappelijk kenteken. Geografisch gezien reikte de basis van natie van stand, geslacht, tot landschap, stam, volk of volkeren. Vanaf de 17de eeuw wordt natie in Engeland verbonden met het claimen van parlementaire rechten door de betere standen tegenover absolutistisch koningschap. Kant definieerde natie als ‘Diejenige Menge oder auch Teil derselbe, welcher sich durch gemeinschaftliche Abstammung für vereinigt zu einem bürgerlichen Ganzen erkennt.’ Hij gebruikte natie in de betekenis van volk dat zich van de andere volkeren onderscheidt in zeden, gebruiken, karakter, taal, wetten. Sinds het midden van de 18de eeuw krijgt het begrip natie steeds meer de politieke betekenis vertegenwoordigd te zijn door een regering die de wil van het volk representeert. Conservatieven als Burke en Schlegel verzetten zich tegen deze politieke betekenis en beschouwen natie als een aristocratische aangelegenheid terwijl voor anderen de gemeenschappelijkheid van het politieke leven en de aanwezigheid van een nationale geschiedenis doorslaggevend zijn. Om uit te maken wat een natie is worden dus hele uiteenlopende criteria gebruikt, variërend van taal, cultuur, volk (ras), tot politiek, grondgebied en economie.
In de verschillende theorieën over natie en nationalisme zijn deze uiteenlopende kenmerken die in verband met natie gehanteerd worden terug te vinden. Zo beschouwden Herder en Fichte de natie en het gevoel hiertoe te behoren als een oerexpressie, voortkomend uit een onveranderlijke natuurlijke orde waarin de mensheid uit een verscheidenheid aan culturen bestaat. Elk volk wordt volgens Herder gedefinieerd door cultuur en taal en is uniek, belangrijker dan familie of stam. Voor de natie is volgens hem vooral de taal van uitzonderlijk belang, door taal wordt de natie gevormd en taal is de bindende kracht waarin de lotsverbondenheid van haar leden tot expressie komt.
Wanneer we naar de praktijk van natievorming in verhouding tot taal kijken, blijft van taal als grondlegger van natie en nationalistische gevoelens weinig over. De talen van het oude Egypte, Indië en Romeinse rijk worden niet meer gesproken, talen als het Frans, en Italiaans zijn ontstaan door standaardisering van literatuurtaal, het Servokroatisch is een uit Slavische talen geconstrueerde taal, het Wels en Hebreeuws ontstonden door wederopwekking van dode talen en overwonnen minderheden wordt veelal verboden hun taal te gebruiken. Zogenaamde nationale talen, volkstalen, zijn bijna altijd kunstmatige constructies uit een samenstel van lokale varianten die niet of moeilijk met elkaar communiceerden. In de tijd vóór invoering van het algemene basisonderwijs bestond er geen gesproken nationale taal, wel administratieve talen en schrijftaal, die de taal van de elite waren. In 1789 sprak 50% van de Franse bevolking geen Frans, van de overige 50% sprak maar 12 % het correct en het werd slechts in een klein gebied gesproken. Het Italiaans was de taal van de elite en in 1861, het jaar van de eenwording van Italië, gebruikte slechts 2,5% van de inwoners deze taal voor dagelijkse doeleinden. De toenmalige premier van Piedmont, Massimo d’Azeglio, merkte ter gelegenheid van de eenwording op: ‘We hebben Italië gemaakt, nu moeten we Italianen maken.’ Nationale talen zijn vaak kunstmatig gemaakt omdat economie, bestuur, technologie, media en onderwijs noodzaakten tot invoering van een eenheidstaal. Eenmaal gecreëerd is de rol van de zogenaamde nationale taal evenmin onveranderlijk. In Descartes’ tijd werden de door hem in het Frans geschreven werken als een gewaagde poging beschouwd die het eeuwenlange alleen-recht van het Latijn als schrijftaal ondermijnde, tegenwoordig vindt steeds meer internationale communicatie via het Engels plaats en drukt daarmee het belang van de andere nationale talen naar een tweede plan. In de universitaire wereld worden tegenwoordig alleen Engelstalige artikelen als wetenschappelijk erkend, niet artikelen in andere landstalen.
 

                            
                            


Een ander gehanteerd criterium voor natie is de indeling van natie op basis van volk en ras. Deze idee is terug te vinden in Lagardes idee van Lebensraum voor het Germaanse volk en bij Schönerer, grondlegger van de pan-Germanistische beweging in de Habsburgse gebieden die streefde naar aansluiting Duitstalige gebieden aan Pruisen. De idee van uitverkorenheid van het Duitse volk komt later terug in het nationaalsocialisme, dat racistische en nationale ele-menten bezit. Hitler scoorde met zijn idee van nationale zelfbepaling van de Duitsers na Wereldoorlog I hoog onder de Duitse bevolking, die gefrustreerd was door de last van hoge herstelbetalingen en inlijving van Duitstalige gebieden bij Frankrijk, Polen, Tsjecho-Slowakije, Oostenrijk en Italië, als resultaat van de vredesverdragen van Versailles. De idee van nationale zelfbepaling had vooral pro-pagandistische doeleinden en werd door Hitler niet toegestaan in de rest het door hem nagestreefde Groot-Duitse rijk dat ook Rusland en Oost-Europa moest gaan omvatten. Het apparaat dat door de nationaalsocialisten  tijdens Wereldoorlog II werd ingezet om mensen op grond van hun afkomst en zuiverheid van ras te vernietigen, en de sindsdien niet verdwenen en tegenwoordig weer toenemende aanhang van (neo)nazistische bewegingen in Europa en Amerika, toont aan hoe gemakkelijk mensen ook nu nog voor racistische ideeën te krijgen zijn. Mensen en naties onderscheiden op grond van rassen-kenmerken is niet alleen in strijd met de mensenrechten zoals gefor-muleerd in verschillende internationale Mensenrechtenverdragen. Het weerspreekt ook het feit dat er slechts één menselijke soort is (homo sapiens) en dat de mens vooral een maatschappelijk wezen is.
Een recentere theorie die naties verbindt aan genetische afstamming is het etnosymbolisme. Naties zouden ontstaan uit traditionele ge-meenschappen die gezamenlijke bloedband, tradities en herin-neringen hebben. Oergemeenschappen als die van de Armeniërs, Joden, Grieken uit de Oudheid en later de Saxen en de Franken zouden de basis zijn van de later gevormde naties. Het etno-symbolisme beschouwt net als het nationaal socialisme genetische in plaats van maatschappelijke kenmerken als belangrijke basis van de groep (natie) en veronderstelt net als de meeste andere theorieën en ideeën over naties en nationalisme het bestaan van een gemeen-schappelijke cultuur, geschiedenis en waarden. Betekent deze veron-derstelling inhoudelijk dat een specifiek Duitse, Nederlandse of Franse cultuur, geschiedenis of stelsel van waarden bestaat? Het leven van mensen wordt hoofdzakelijk bepaald door de manier van produceren, de stand van wetenschap en techniek, kunst, religie, politieke en filosofische ideeën. Een op slavenarbeid gebaseerde maatschappij vertoont wat deze aspecten betreft heel andere kenmerken dan een hooggeïndustrialiseerde samenleving en slavernij en industrialisering zijn algemeen maatschappelijke en geen nationale verschijnselen. Er bestaat geen Duitse of Nederlandse auto-matisering of Franse of Italiaanse techniek, religie, kunst of filosofie, deze activiteiten omvatten meestal grotere gebieden en meer volkeren. In de uitvoering kunnen verschillen bestaan, zoals tussen de uit Frankrijk stammende Calvinisten en in Duitsland ontstane Lu-theranen of tussen bijvoorbeeld de algemene arbeidsvoorwaarden in deze beide landen, maar deze verschillen zijn niet veroorzaakt door een Franse of Duitse volksaard maar door arbeidsstrijd en een samenloop van andere niet-nationale factoren. De vele migratie-bewegingen door de geschiedenis heen hebben ertoe bijgedragen dat ook de voor een volk of land zogenaamd kenmerkende producten en gebruiken bij nader inzien vaak niet uit dat land afkomstig blijken te zijn: de tulp waar Nederland om bekend is stamt uit Turkije, de spaghetti niet uit Italië maar uit China, windmolens zijn niet alleen in Nederland te vinden maar ook in Griekenland en Spanje, en de Nederlandse zuinigheid is terug te vinden bij de meeste andere bevolking van hooggeïndustrialiseerde landen.
Een politieke invulling van natie en nationalisme is terug te vinden in diverse contracttheorieën. Hobbes beschouwde de natuurstaat van de mens als een oorlog van ieder tegen allen. Elk individu kon deze natuurtoestand alleen opheffen door zijn macht uit vrije wil af te staan aan de soeverein, de absolutistische vorst. Het recht van de staat (de absolute monarch) wordt volgens Hobbes ontleend aan het individuele recht om te overleven. De idee dat het politieke bestel gevormd is door een sociaal contract is verder onder meer terug te vinden in het gedachtegoed van Spinoza, Locke en Rousseau. Spinoza zag het contract als een vrijwillig afstand doen van de macht door het individu aan een volksvertegenwoordiging, ter bescherming tegen de macht van de monarch, Spinoza werkte uit hoe de macht van het volk het beste via stemrecht en beperkte periode van vertegenwoordiging gewaarborgd werd, om corruptie tegen te gaan. Volgens Locke verenigen mensen zich tot een gemeenschap voor hun welzijn, veiligheid en vreedzaam samenleven, om van de vruchten van hun bezittingen te kunnen genieten en zich te kunnen beschermen tegen buitenstaanders. Onder invloed van de Franse revolutie zag Rousseau als representant van het republikeins nationalisme de republikeinse staat als belichaming van de algemene wil, waaraan elk individu vrijwillig zijn macht geeft ten behoeve van het algemene belang. In de Franse Verklaring van de Rechten van de Mens wordt geen uitspraak gedaan over de grondslag van ‘volk’, wel over de gemeenschap-pelijkheid van belang en bezit.
De verschillende contracttheorieën weerspiegelen op karakteristieke wijze de maatschappelijke verhoudingen van de perioden waarin ze zijn ontstaan: in de tijd van Hobbes waren vorst en adel nog zo machtig dat hun positie niet in twijfel werd getrokken, ten tijde van Spinoza en Locke was de bourgeoisie tegenover de adel een macht van bete-kenis geworden en aan het einde van de 18de eeuw had de adel tegenover de bourgeoisie de economische en politieke strijd zo goed als verloren. De idee van sociaal contract doet gekunsteld aan omdat in werkelijkheid een mens niet uit vrije wil zijn macht afstaat maar onder de werking van een existerend staatsapparaat geboren wordt, de enkeling is onderhevig aan de staat naargelang de positie en rol die hij hierbinnen heeft. De historisch gegroeide staat bepaalt via zijn politieke en juridische instituties en wetten hoe het individu zich te gedragen heeft en niet omgekeerd.


                            
                                  


De filosoof Mill geeft een liberalistisch-politieke invulling aan het begrip natie. Volgens Mill hebben mensen recht op een onafhankelijke staat omdat ze vrijheid van vereniging hebben. Natievorming dient daarom verbonden te zijn met een gekozen volksvertegenwoordiging en representatieve regering. Mill had de merkwaardige visie dat staten op één nationaliteit gebaseerd dienen te zijn, vrije instituties waren volgens hem onmogelijk in een staat met verschillende nationaliteiten. Voor enkele landen achtte  Mill een uitzondering op dit principe op zijn plaats: de Habsburgse monarchie, hiervan maakten de Hongaarse en Oostenrijkse monarchie deel uit en een veelheid van andere volken op de Balkan en in Oost-Europa; als goede Engelse burger (en parlementariër) vond hij dat  Wales en Schotland bij het Verenigd Koninkrijk  behoorden.
In de meer recentere theorieën van Gellner en Hobsbawn over natie en nationalisme, wordt nationalisme beschouwd als recent verschijnsel, ontstaan als gevolg van industrialisering. Verdergaande arbeids-deling, specialisatie en mobiliteit van de arbeidskracht deed volgens hen de behoefte aan algemeen onderwijs ontstaan, en verstedelijking noodzaakte tot een centrale organisatie om de orde te handhaven. Geografische, culturele en politieke eenheden gingen als gevolg van toenemende industrialisatie samenvallen. Gellner verwacht geen uitsterven van nationalisme door internationaliseringtendensen, het samenvallen van politieke, bestuurlijke en economische eenheden in naties zal volgens hem noodzakelijk blijven als ordeningsmiddel, en nationale cultuur verschaft de bevolking identiteit. Volgens Hobsbawn krijgt vooral na 1880 het nationale een praktisch belang vanwege de noodzaak om grote kiezersgroepen te werven en om groepsge-voelens te mobiliseren ten behoeve van oorlogsvoering. In tegen-stelling tot Gellner is Hobsbawn ervan overtuigd dat nationalisme steeds onbelangrijker wordt en wellicht zal verdwijnen door toenemende internationalisering.

Ontstaan van nationalisme
Het is twijfelachtig of natie en nationalisme van relatief recente datum zijn, zoals Gellner, Hobsbawn en anderen beweren. Socrates en Plato maakten al een onderscheid tussen Grieken en barbaren en ook de Romeinen maakten verschil tussen echte Romeinen en de door hen overheerste volkeren. Hiermee riepen zij zichzelf uit tot bijzondere groep, verheven boven de bewoners van veroverde gebieden. Er werden verschillende methodes gehanteerd om de macht over overwonnen bevolkingsgroepen te handhaven. Alexander de Grote trouwde met vrouwen uit deze gebieden om voor binding tussen overwinnaars en overwonnenen te zorgen. De Grieken boden over-wonnen volkeren de keuze tussen vechten voor de Grieken of de dood. De  Turkse machthebbers ten tijde van het Ottomaanse Rijk lieten de kleinste kinderen uit de veroverde gebieden halen, voedden ze op als Turken en lieten ze dienen in militaire elitetroepen, om de volkeren te onderdrukken waarvan ze afstamden. De verove-ringspolitiek werd gelegitimeerd via het kweken van nationalistische sentimenten en daarmee verkondigen van de eigen superioriteit. Nationale statenvorming, theorievorming over natie en nationalisme zijn in Europa vooral sinds de 19de eeuw sterk toegenomen, maar dit sluit het gebruik van nationalisme als ideologisch middel ten tijde van de grote imperia in het verleden niet uit.
Het toenemende belang van manufactuur, handel en scheepvaart veroorzaakte verstedelijking en deed een nieuwe klasse opkomen, de bourgeoisie. Naarmate haar macht ten opzichte van adel en grootgrondbezitters groeide, gebruikte deze opkomende klasse nationalisme als ideologie om haar economische en politiek-bestuurlijke positie te legitimeren. Veroveringsoorlogen en uithuwe-lijking zorgden er daarnaast voor dat geografische eenheden ont-stonden die een goede voedingsbodem waren voor nationalistische propaganda. Door de natie aan de bevolking voor te stellen als van en voor alle burgers, ontstond identificatie tussen burger en staat, kon gemakkelijk belasting worden geheven en kregen burgers het idee ten tijde van oorlog te vechten voor het belang van de hele gemeenschap.
De idee van de staat als hoeder van algemeen belang dient er in de huidige staten voor om ervoor te zorgen dat de arbeidersklasse zich vereenzelvigd met het belang van een bijzondere klasse, door haar dat bijzondere belang voor te stellen als algemeen belang. De idee van staat als uitdrukking van algemene wil en neutrale scheidsrechter, verhult de economische tegenstellingen en brengt de massa ertoe zich op te offeren voor een bepaalde groep waartoe zij niet behoort, vanuit het idee dat zij daarmee een algemeen belang dient. De idee van staat en natie als verhulling van economische tegenstellingen wordt voor het eerst duidelijk geformuleerd door Marx en Engels. Nationaliteit en nationalisme verduisteren volgens Marx de on-gelijkheid, creëren de idee dat het ene volk superieur is aan het andere en creëren een illusoir subject. Het collectieve subject, de algemene wil, is ideologisch product dat intellectuelen ontwerpen voor de heersende klasse, en dat bedoeld is voor de massa. ‘De nationaliteit van de arbeider is noch Frans, noch Engels, noch Duits het is arbeid, vrije-slavernij, zelf-verkoperij. Zijn regering is noch Frans, noch Engels, noch Duits, het is kapitaal. Zijn landslucht is noch Frans, noch Engels, noch Duits, het is fabriekslucht. Het land dat hem behoort is noch Frans, noch Engels, noch Duits, het ligt een paar voet onder de grond.’ (Marx, verzamelde werken, in: Spencer en Wollman). Rosa Luxemburg werkte het gegeven dat nationalisme als nationale beweging ten behoeve van de staat een product is van de bourgeoisie, verder uit. Over de schijnbare tegenstrijdigheid tussen het internationaal georiënteerde kapitalisme en de geografische beperktheid van de natie merkt zij op dat kapitalisme grenzeloos is maar zich ontwikkelt in een bepaald gebied met taal, tradities, en dergelijke. De bourgeoisie gebruikt de natie voor eigen doelen ( productafzet, handel, veilige thuismarkt). Nationalistische bewegingen schilderen de natie af als bovenhistorisch, onveranderlijk terwijl naties in werkelijkheid al eeuwenlang ingebed zijn in processen van migratie, verstedelijking, technische vooruitgang, industrialisatie en toenemende internationalisatie van markt, communicatie en transport. Gellner formuleert de tegenstrijdigheid tussen ideologie en eco-nomische werkelijkheid als volgt: ‘Het zelfbeeld en de ware aard van het nationalisme zijn omgekeerd evenredig aan elkaar: nationalisme preekt volkscultuur te beschermen maar bouwt massamaatschappij. Preekt zich als vanzelfsprekend principe, terwijl door zeer speciale samenloop van omstandigheden ontstaan … Preekt culturele diversiteit maar legt homogeniteit op.’ Om de bevolking het idee te geven dat de staat er als hoeder van het algemene belang voor haar is en niet uitdrukking van het belang van een bepaalde groep, wordt door staten op verschillende manieren nationale identiteit gecreëerd. Er wordt een beeld geconstrueerd van de natie als volk met eigen territorium, cultuur, gemeenschappelijke geschiedenis en recht op eigen bestuur. Er worden symbolen en rituelen geschapen, zoals het Nederlandse Koningshuis (dat overigens van Duitse afkomst is en na bijna anderhalve eeuw republikeinse periode door Napoleon werd ingesteld) en de jaarlijkse viering van Koninginnedag. Er worden civiele rechten en plichten geschapen waarvan niet-burgers worden uitgesloten. Een gemeenschappelijke vijand wordt gecreëerd, zoals dé buitenlander, dé moslim en middels een nationaal educatie- en mediasysteem wordt de burger bijgebracht wat een goede burger is. Hij leert de door de heersende groeperingen gecre
ëerde waarden te beschouwen als de zijne. Naast het creëren van een nationale identiteit wordt in het huidige Europa gewerkt aan een Europese identiteit, ter legitimatie van de benodigde mobiliteit van arbeids-krachten. Er is een Europese volkslied ontworpen, een Europese vlag, en Europese kunst en cultuur (Europees songfestival), het streven van Napoleon en Hitler in andere vorm.
De geschiedenis van gebiedsopdelingen in Europa laat zien dat niet zaken als cultuur, taal of volksidentiteit de vorming van naties bepalen. Na het uiteenvallen van het grote Romeinse en Duits-Romeinse impe-rium ontstonden vele kleine koninkrijken en hertogdommen die van grootte en heerser veranderden door veroveringsoorlogen en uithuwe-lijking tussen de machthebbers. Door toenemende industrialisatie, ste-delijke eenheden en vorming van middenklassen verenigden deze eenheden zich tot nationale staten met een groeiend overheids-apparaat om belastingheffing, onderwijs en openbare orde te regelen voor de kapitaalsgroepen die hier belang bij hadden. Hoe Europa na de beide Wereldoorlogen werd opgedeeld, waar de landsgrenzen van verschillende staten werden getrokken, hing af van de overeenkomst tussen de overwinnende grootmachten en niet van gevoelens bij een bepaalde groep te horen, een gemeenschappelijke identiteit te hebben. De vorming van nieuwe staten sinds het uiteenvallen van de Sovjet-Unie en Joegoslavië aan het einde van de vorige eeuw is eveneens resultaat van krachtsverhoudingen tussen kapitaal en de grootmachten die hiermee verweven zijn. De ineenstorting van het communistische Rusland had tot gevolg dat republieken die onvrijwillig tot de Sovjet-Unie heerschappij hadden gehoord zich los konden maken van de Russische overheersing. De Oost-Europese Staten die sinds het einde van WO II als gevolg van verdragen tot de invloedssfeer van Rusland hadden gehoord, konden zich reor-ganiseren en overstappen naar het West-Europese economische blok. In de praktijk was in deze gebieden geen sprake van een omwenteling ten behoeve van de bevolking als geheel, maar van een uitbreiding van bezit en macht van de groep die tijdens het com-munisme al de macht had. Het communistische systeem begon een toenemende barrière voor deze groep te vormen en door de overstap naar het kapitalisme kon zij haar bezittingen en macht in volle omvang gaan uitbreiden. In Joegoslavië kwam in de 90er jaren van de vorige eeuw een einde aan de Servische overheersing van de deel-republieken, waardoor voor de heersende groepen in deze repu-blieken net als in Oost-Europa, de weg vrij kwam om hun macht en bezit uit te breiden als vertegenwoordigers van nieuwe op kapitalistische leest geschoeide nationale staten. De gebiedsopdeling en statenvorming in het Europa van de 20ste eeuw laten zien dat heersende machten naties en staten creëren, niet bevolkingsgroepen met gemeenschappelijke cultuur.
 

                           
                           

             

Antikoloniale verzetsbewegingen uit de tweede helft van de vorige eeuw worden vaak voorgesteld als voorbeeld van progressieve nationale vereniging gericht tegen buitenlandse onderdrukking. Deze bewegingen konden het echter slechts van de koloniale grootmachten ‘winnen’ met gewapende steun van deze grootmachten, zonder deze steun was de verhouding tussen koloniale bezettingsmacht en gekoloniseerde bevolking er een van reus tot dwerg. Nationalistische propaganda verzekerde de antikoloniale verzetsgroepen van vol-doende aanhang om de schijn van gelijkwaardig gevecht te kunnen ophouden. Deze verzetsbewegingen werden van grootschalige steun voorzien toen het voor de grootmachten economisch voordeliger begon te worden uit de koloniën te vertrekken en via economische en politieke wurgverdragen de banden met deze landen te handhaven. Met deze politiek van neokolonialisme werden meerdere voordelen tegelijkertijd binnengehaald: door gunstige handelsverdragen bleven de koloniale landen voorzien van goedkope grondstoffen, arbeids-kracht en afzetmarkten, om dit te bereiken was daarmee geen uitgebreid bureaucratisch apparaat meer nodig ter functionering van de kolonisten ter plekke, en via het bewapenen, op andere wijze bevoordelen van de ene stam boven de andere kweekte men een laag van welgezinde, corrupte politici en oorlogshaarden die zorgen voor continuering van wapenleveranties. De bevolking van de oud-koloniën zijn niet bevrijd maar in de steek gelaten door de kolonialen, zij zouden werkelijk geholpen zijn als de kolonialen als inlossing van schuld voor veroorzaakte ellende deze mensen genaturaliseerd hadden en overeenkomstig de eigen wetten waren gaan behandelen.

Europese Grondwet
Nationalisme als verdeel- en heersmiddel, is ook gehanteerd tijdens toen enkele jaren geleden officieel een poging werd gedaan een Europese grondwet in te voeren. Uit de voorbereidingen tot het referendum werd duidelijk dat de meeste Nederlandse politici er alles aan deden de bevolking tot een nee-stem tegen de Grondwet te bewegen. De voorlichtingscampagnes werden gekenmerkt door vaag-heid en onduidelijkheid, door geen enkele partij of politicus werden de voordelen van een Europese Grondwet op een rij gezet en de Socialistische Partij was met haar beroep op nationalistische senti-menten vaker in de media te horen dan welke andere partij ook. Men kan zich bovendien afvragen of een zo belangrijke kwestie geschikt is om aan de bevolking in een referendum voor te leggen. Bij nader onderzoek bleek de nee-stem vaak door hele andere motieven te zijn ingegeven, zoals protest tegen het beleid van de toenmalige regering Balkenende.
Invoering van het toen voorliggende Grondwetsontwerp zou op meerdere punten gunstig zijn geweest voor de Nederlandse burger en burgers van de andere lidstaten. De hierin geformuleerde burgerlijke grondrechten zijn ontleend aan de diverse Internationale Mensen-rechtenverdragen en waarborgen veel uitgebreidere rechten dan de Nederlandse grondwet en grondwetten van de meeste andere lidstaten, bijvoorbeeld toegang van iedereen tot sociale verzekeringen en gezondheidszorg en regelingen op het gebied van arbeids-voorwaarden en ontslagrecht. Naast de grondrechten maakt de ontwerpgrondwet een grotere controle op het bedrijfsleven mogelijk en garandeert zij onder meer een gemeenschappelijk landbouwbeleid dat gekenmerkt wordt door redelijke inkomens voor boeren, redelijke prijzen voor de consument en voldoende voorraad aan voedsel-producten. Over de dwang om overheidsvoorzieningen als openbaar vervoer en gezondheidszorg te privatiseren is in dit ontwerp niets terug te vinden. Naast betere waarborgen op het gebied van burgerrechten en economisch en financieel beleid, regelt het ontwerp ook het functioneren van de verschillende politieke organen van de Europese Unie, qua functioneren, stemverhoudingen en democratische controle, iets wat hard nodig is sinds de sterke uitbreiding van het aantal lidstaten in korte tijd.
Wat waren de motieven achter het beleid van de Nederlandse politiek om de burgers tot een stem tegen de Europese Grondwet te bewegen? Een Europese Grondwet lijkt te passen bij de toenemende internationalisering van onder meer kapitaalsstromen, verkeer en communicatie. Er bestaan echter al verschillende verdragen die in Unieverband zijn geratificeerd en deze internationalisering verge-makkelijken. Waar de kapitaalsgroepen weinig of geen belang bij hebben zijn stevig verankerde grondrechten van burgers waarin recht op sociale voorzieningen en arbeidsvoorwaarden zijn vastgelegd. Het lijkt erop dat het kapitaal wel alle voordelen van de markt wil genieten maar niet tegemoet wil komen aan het algemeen vastleggen van door strijd verworven burgerrechten. Met het wegvallen van het com-munistische Oost- Europa is voor de oude Unielanden de druk weg-gevallen om West-Europa voor te stellen als democratische respecteerder van de mensenrechten, het hoeft niet meer te con-curreren met een nabije concurrent die zich representeerde als er zijnde voor de arbeiders. Ook verzwakking en gebrek aan inter-nationale organisatie van de vakbewegingen hebben geholpen de Europese Grondwet een zachte dood te laten sterven nog voor zij geboren was.
Een andere factor waardoor invoering van de Europese Grondwet op de lange baan is geschoven zijn de Verenigde Staten van Amerika. Zij hebben geen belang bij een economisch, politiek en op den duur militair sterk en zelfstandig Europa. Nederland en Engeland zijn de grootste investeerders in de Verenigde Staten en hebben hiermee van oudsher nauwe banden. Frankrijk en Engeland vrezen op hun beurt dat hun positie als grootmacht verdwijnt wanneer de Europese Unie voorzien wordt van een grondwet waarin de stemverhoudingen voor hen veel minder gunstig geregeld zijn dan nu het geval is. In Nederland zal ook het Koningshuis invloed hebben uitgeoefend ten behoeve van afwijzing van deze Grondwet, haar macht en betekenis zou verder afnemen wanneer een Grondwettelijke Unie feit zou zijn.
Verschillende internationale krachten die baat hebben bij zo vrij mogelijk kapitaalverkeer hebben via de nationale politiek in Nederland een stemming van verhevigd nationalisme gecreëerd om ervoor te zorgen dat Nederlanders zich identificeren met de Nederlandse staat en een Grondwettelijke Unie als gevaar zien. En dat terwijl de Nederlandse Staat net als de andere landen in de wereld praktisch gezien allang niet meer soeverein is.

Globalisering en wereldburgerschap
Sinds hun vorming beroepen nationale staten zich op soevereiniteit als peiler van hun bestaan. Soevereiniteit houdt in bestuurlijke controle, organiseren van wetgevende macht, organisatie van het recht op eigen grondgebied en legitiem gebruik van macht en geweld op eigen grondgebied, gericht tegen interne en externe bedreiging. Diverse internationale economische, politieke, militaire en rechterlijke betrek-kingen en verdragen zijn ondergeschikt aan het principe dat de nationale staat in binnenlandse politieke aangelegenheden verzekerd is van niet-inmenging door andere staten. De Internationale Men-senrechtenverdragen stonden vanaf het begin op gespannen voet met het soevereiniteitsprincipe omdat zij formeel-juridisch gezien de status van hoger recht hebben, waarmee de nationale wetgeving niet in strijd mag zijn. In de praktijk zijn en worden de rechten die in deze verdragen besloten liggen door de meeste ratificeerders geschonden zonder dat daar internationale sancties tegenover staan. Betekent deze schending van hoger recht dat het soevereiniteitsprincipe nog steeds functioneert? Machtsverschillen tussen landen hebben de in-ternationale politiek sinds haar ontstaan beheerst en daaruit voortvloeiend lag het lot van de economisch zwakkere landen in handen van de economisch sterkste landen. In die zin is van strikte soevereiniteit nooit sprake geweest. Wel is soevereiniteit van begin af aan door bepaalde groepen gebruikt om hun eigen macht te consolideren, de bevolking het idee te geven bij de natie te horen waarbinnen zij de macht uitoefenden en om de bevolking te werven voor oorlogsvoering; soevereiniteit werd en wordt gebruikt om verdere eenwording van volkeren te voorkomen. De huidige Irakoorlog heeft laten zien dat grootmachten zonder redenen het soevereiniteits-principe schenden als dat hun beter uitkomt. Anderzijds verschuilt de internationale gemeenschap zich vanwege eigen belang regelmatig achter het soevereiniteitsprincipe wanneer internationaal sancties zou-den moeten worden opgelegd aan bepaalde landen. Toen de Neder-landse econometrist en Nobelprijswinnaar Tinbergen in het verleden tijdens een van de door de universiteit Groningen georganiseerde vredesdagen de remmende werking van het soevereiniteitsprincipe op krachtdadige internationale aanpak van problemen aankaartte, werd hij door zijn collega professoren uitgelachen en behandeld als was hij een fantaserende oude man. Tinbergen wilde slechts aangeven dat de nadruk op soevereiniteit door politici van de afzonderlijke landen aanpak van de grote wereldproblemen in de weg staat en dat voor oplossong van deze problemen versterking van de wereldorganisatie Verenigde Naties onontbeerlijk is.
 

                          
                          
 

Internationale verwevenheid van economie en politiek, globalisering relativeert van oudsher het belang van soevereiniteit van individuele landen. De oude Egyptische, Griekse en Romeinse imperia, het Mongoolse Rijk onder Dzjengis Khan, de oude Chinese keizerrijken en het Ottomaanse rijk omvatten uitgestrekte gebieden met veel verschillende volkeren, daarbuiten hadden deze imperia handels-betrekkingen met andere, niet door hen overwonnen gebieden. Dit neemt niet weg dat de globaliseringtendensen van tegenwoordig andere kenmerken hebben dan in het verleden. Het kapitaal is internationaal geworden, multinationale bedrijven zijn meestal in eigendom van grote beleggers die hun kapitaal onderbrengen in aandeelhoudersfirma’s die zelf vaak eveneens internationaal zijn; het aantal nationaal georiënteerde bedrijven met familiekapitaal wordt steeds kleiner. Producten worden afgezet op de wereldmarkt, waardoor dezelfde producten in nagenoeg alle landen te verkrijgen zijn. De aard van bewapening (langeafstandsraketten, atoombom) heeft ervoor gezorgd dat landen hun territorium niet meer op uitsluitend nationaal niveau kunnen beveiligen en aangewezen zijn op inter-nationale militaire samenwerkingsverbanden. Via nieuwe commu-nicatietechnieken worden mensen wereldwijd direct met elkaar in contact gebracht. Bestuurlijke controle, wetgeving, rechtspraak, economische, politieke en culturele samenwerking gebeurt voor wat de Europese nationale staten betreft in toenemende mate binnen supranationale organen als de Verenigde Naties en de Europese Unie. Deze ontwikkelingen betekenen dat de economische, politieke, rechterlijke en militaire macht van de afzonderlijke nationale staten en daarmee hun soevereiniteit sterk is afgenomen, ten gunste van supranationale eenheden. De meeste wetgeving voor Nederland komt tegenwoordig uit Brussel en het Nederlandse recht mag niet in strijd zijn met door Nederland geratificeerd internationale verdragen. Anderzijds is binnen deze internationaliseringtendensen een toene-mend belang van regionalisering waar te nemen, in bijvoorbeeld het verkrijgen van autonomie van bepaalde gebieden binnen een nationale staat gekenmerkt (Wales, Catalonië, Schotland).
Met de veranderingen in productietechnieken en toegenomen globali-sering is ook verinternationalisering van problemen waar te nemen. Multinationale bedrijven veroorzaken wereldwijd onverwachte patronen van werkgelegenheidstoename en massaontslag, waarbij werknemers uit verschillende landen tegen elkaar uitgespeeld worden ten aanzien van lonen en arbeidsvoorwaarden. Grootschalige industriële productie brengt milieuverontreiniging voort die niet beperkt blijft tot lands-grenzen. Verschillen tussen rijke en arme landen doen steeds om-vangrijker wereldwijde migratiestromen ontstaan. Toenemende oorlogshaarden als gevolg van wapenleveringen door rijke landen veroorzaken wereldwijd een toename van het aantal vluchtelingen, et cetera.
In het licht van bovenstaande ontwikkelingen en problemen verliezen nationale staten hun betekenis. Zij functioneren in toenemende mate in internationaal verband en zijn niet in staat de wereldproblemen op nationaal niveau te beheersen en op te lossen. Hun aanwending van nationalisme als ideologie wordt daarbij een steeds remmender en destructievere kracht. Nationalisme verduistert de werkelijke tegen-stellingen, leidt de aandacht af van de werkelijke problemen, zaait door de ermee verbonden idee van superioriteit haat tussen verschillende groepen door de ene groep boven de andere te stellen en zet de bevolking op tot oorlog tegen ander volkeren.
Nationalisme is strijdig met de praktische realiteit van globalisering. De sociale realiteit van globalisering betekent wereldgerichtheid voor wat het praktische leven betreft maar het bewustzijn dat daarbij noodzakelijkerwijs wereldburgerschap, kosmopolitisme, hoort is nauwelijks aanwezig. Het begrip kosmopolitisme stamt uit het oude Griekenland en had betrekking op polissen verenigd in de kosmos als hoger principe. Kant deed de idee van wereldburgerschap herleven in zijn werk ‘Over de eeuwige vrede’. Hij beschouwde wereld-burgerschap als het meest adequate middel om eeuwige vrede tussen staten te bereiken. Het wereldburgerschap diende volgens hem juridisch verankerd te worden in een republikeins staatsrecht, in een federalistisch volkerenrecht en in een recht op wereldburgerschap in de zin dat elke burger moest kunnen rekenen op wereldwijde gastvrijheid. Kant wilde niet zover gaan dat nationale staten afgeschaft dienden te worden als voorwaarde voor wereldburgerschap, in een wereldregering zag hij het gevaar van dictatuur. De vraag is of omgekeerd een wereldregering niet meer waarborgen biedt tegen ontstaan van een dictatuur dan nationale staten, op wereldniveau strijden meer krachten tegen elkaar dan op nationaal niveau. Een daadkrachtige wereldregering, gevormd vanuit de traditie der Verenigde Naties, met de beschikking over eigen middelen en militair apparaat, zou beter passen bij de huidige wereldverhoudingen en -problemen dan de nationale staten. De tendens tot economische en politieke samenwerking in steeds grotere verbanden wijst al in deze richting.
Naast de sociale realiteit van internationalisering en globalisering zijn andere argumenten aan te voeren om te streven naar wereldburger-schap in plaats van nationalisme en het behoren tot een nationale staat. Nationalisme is een ideologie met een destructief karakter, het zaait haat door zijn gerichtheid op superioriteit en uitsluiting. Nationalisme beschouwt de ene natie als meer dan de andere en groepen die niet hiertoe behoren als ongewenste vreemdelingen. Deze ideologie wordt gebruikt om burgers te motiveren voor oorlogen. Naast haar destructieve karakter is nationalisme een misleidende ideologie die de werkelijke tegenstellingen verhult.
Een tweede argument tegen nationalisme is dat de hele mensheid slechts uit één soort wezen bestaat dat in maatschappelijk verband leeft met vergelijkbare basisbehoeften. Tot nu toe hing het lot van de individuele mens af van de toevalligheid waar hij geboren wordt en onder welke omstandigheden. Op wereldschaal zijn de praktische middelen aanwezig om de wereld zo in te richten dat voor ieder mens een menswaardig bestaan mogelijk wordt. Op wereldniveau zou een taakverdeling tot stand gebracht kunnen worden waardoor het leven van de massa niet meer zou afhangen van willekeurige korttermijn beslissingen gericht op geldelijk gewin van een kleine groep, maar van geplande overwegingen wat waar het beste geproduceerd kan worden en onder welke voorwaarden. Een dergelijke taakverdeling op wereldniveau betekent niet het moeten verdwijnen van verschillen in tradities, opvattingen et cetera. Deze verschillen zouden integendeel beter bewaard kunnen blijven wanneer economie en politiek door min of meer rationele keuzes wordt bepaald in plaats van door het streven naar winstmaximalisatie. De verschillende nationale vakbewegingen zouden eveneens hun effectiviteit vergroten als zij zich meer op internationale vereniging zouden richten. Tegen internationaal werkende multinationals verliezen de arbeiders hun strijd als zij zich niet zelf internationaal organiseren.
Het besproken kunstmatige karakter van natie en nationale identiteit is een ander argument dat pleit voor streven naar wereldburgerschap en tegen nationalisme. Staten en nationale identiteit worden niet door het volk gevormd, de staatsmacht maakt het volk en niet omgekeerd. Uit de geschiedenis blijkt hoe tijdelijk nationale staten zijn, het zijn geen onveranderlijk gegevenheden maar tijdelijke eenheden, afhankelijk van machtsverhoudingen en veroveringsoorlogen. De huidige vorming van nieuwe nationale staten en opleving van nationalisme in de wereld lijken de verwezenlijking van wereldburgerschap verder uit zicht te brengen. De internationale ontwikkelingen op het gebied van productie, techniek, communicatie, recht, defensie et cetera, zullen door de wereldschaal die zij afdwingen wereldburgerschap echter uiteindelijk onontkoombaar maken.


Lidwien Schuitemaker, mei 2007


Toelichting bij de afbeeldingen
uitbeelding mechanisme van superioriteit


Geraadpleegde literatuur
Beck, U., Der kosmopolitische Blick oder: Krieg ist Frieden, Suhrkamp Franfurt am Main 2004.
Cocks, J., ‚Passion and Paradox. Intellectuals confront the national question, Princeton University Press 2002.
Gellner, E.A., Nations and Nationalism, 1983, Naties en natio-nalisme, Wereldbibliotheek Amsterdam 1994.
Gilbert, P., The philosophy of Nationalism, Westview Press USA 1998.
Grondwetkrant, het referendum, uitgave van de Nederlandse regering, april 2005.
Heater, D., The theory of Nationhood. A platonic symposium, MacMillan Press London 1998.
Historischer Wörterbuch der Philosophie, Ritter, J., Gründer, K. (uitg.), deel 6, Nation, Nationalismus, Nationalität, Schwabe & Co. Stuttgart 1984.
Hobsbawn, E.J. E., Nations and nationalism since 1780. Programme, myth, reality, 1990, ‘Naties en nationalisme sedert 1780. Streven, mythe en werkelijkheid’, Jan Mets Amsterdam 1994.
Kant, E., Zum ewigen Frieden: ein philosophischer Entwurf, Königsberg 1795. Naar de eeuwige vrede: een filosofisch ontwerp, Boom 2004.
Lawrence, P., Nationalism, history and theory, Pearson education UK 2005.
Montserrat Guibernot, M., Hutchinson, J., (red.), Understanding nationalism, Cambridge Polity Press 2001.
Spencer, P., Wollman, H., Nationalism, a critical introduction, Sage Publications London 2002.
Spinoza, B., Tractatus politicus’, 1677.
Hoofdstukken uit de politieke verhandeling, Boom Meppel 1985.
Verschuren, S., Gerrits, A., Jansen, M., Hofland, H.J.A., Nationalisme in Europa en de Sovjetunie. Emancipatie of onderdrukking in een nieuw gewaad, Van Gennep Amsterdam 1991.   

 

 

terug naar boven